Ernstig kreupele geiten zien we gelukkig zelden. Maar welke klauwafwijkingen er op Nederlandse geitenbedrijven voorkomen en hoe de gemiddelde locomotiescore is, was nog nooit in beeld gebracht. Tot nu. En hoe draagt bekappen of verandering van huisvesting eigenlijk bij aan de locomotie?
Zowel bij melkgeiten als bij melkkoeien weten we dat een goede klauwgezondheid belangrijk is. Bij melkkoeien is er al lang veel aandacht voor klauwgezondheid en is bekend wat de meest voorkomende aandoeningen zijn en welke risicofactoren daarbij horen. Bij melkgeiten is dat veel minder goed bekend en ook ontbreekt inzicht in de gemiddelde locomotiescore op Nederlandse bedrijven. Zonder deze informatie kan niet goed worden bepaald of er überhaupt actie ondernomen moet worden of dat het misschien gewoon goed gaat – en anders weten we onvoldoende wat ons dan te doen staat.




Ondanks dat het ontbreekt aan een duidelijk startpunt om gericht aan de gang te gaan met klauwgezondheid in de melkgeitensector, is er wel degelijk veel kennis over klauwen bij bijvoorbeeld klauwbekappers of bij veehouders die er gericht mee bezig zijn. Deze kennis staat vaak niet op papier en is dan ook niet makkelijk te delen.
Om serieus aan de gang te gaan met klauwgezondheid in de sector is er de afgelopen twee jaar geprobeerd om zo’n startpunt in kaart te brengen. Dit is gedaan met vier laagdrempelige projecten, uitgevoerd door ouderejaars studenten van de faculteit Diergeneeskunde. Laagdrempelig betekent in dit geval dat het om inventarisatiestudies ging en zodoende hebben de studenten alleen geobserveerd en zijn er geen maatregelen of interventies onderzocht. Op één bedrijf werden de onderzochte veranderingen (huisvesten op stro of beton) volledig op initiatief van de veehouder gerealiseerd en beperkten de studenten zich tot het doen van metingen.
Studie 1 – Gemiddelde locomotiescore
Voor deze studie bezocht diergeneeskundestudent Myrthe Janson in het voorjaar van 2024 in totaal twintig melkgeitenbedrijven. Op elk bedrijf scoorde zij tijdens het melken ongeveer 75 geiten op hun locomotie op basis van een vierpuntensysteem (zie kader) dat ook in internationale studies gebruikt wordt. Van de geiten werden leeftijd en lactatiestadium genoteerd en de veehouders vulden een vragenlijst in.
Op de bezochte bedrijven werd een gemiddeld percentage kreupele dieren (kreupel is alles boven score 1) van 20,1 procent gevonden. Interessant is met name de spreiding van dit percentage: 2,9 tot 37,1 procent. Het aantal kreupele dieren varieert dus enorm tussen bedrijven. Gelukkig is het aandeel ernstig kreupele dieren over het algemeen een stuk lager, namelijk 4,7 procent. Maar ook hier zit een flinke spreiding in van 0 tot 12 procent.
Factoren die samenhingen met een lagere en dus gunstigere locomotiescore waren: toegang tot gras en de mogelijkheid tot klimmen. Ook bedrijven die naast stro middelen gebruikten om de vochtigheid van het strooisel te verlagen scoorden gemiddeld lager. In deze studie resulteerde een langere afstand naar de melkstal in hogere (minder gunstige) locomotiescores. Er werd geen relatie gevonden tussen locomotiescore en leeftijd of dagen aan de melk.
De gevonden spreiding laat zien dat het meestal mogelijk is om het aantal kreupele dieren te verminderen. Een mogelijk volgende stap in vervolgonderzoek is het in kaart brengen van de succesfactoren van de bedrijven met de laagste percentages, in plaats van de risicofactoren op de bedrijven met een gemiddeld hogere locomotiescore.
Studie 2 – Afwijkingen bij bekappen
In het voorjaar van 2024 bekeek student Maurice van den Hoven het bekappen op veertien bedrijven. Deze studie werd mede mogelijk gemaakt door Hoefverzorging de Rimboe dat zo vriendelijk was om de student mee te laten kijken.
Van den Hoven keek steeds mee bij het bekappen van één groep duurmelkers. Omdat het bekappen zo snel gaat en er altijd meerdere bekappers tegelijk aan het werk zijn, kon hij maar bij één bekapper meekijken. Hierdoor konden op elk bedrijf tussen de vijftig en zestig dieren gescoord worden. Deze dieren werden vóór het bekappen gescoord op overgroei en na het bekappen op afwijkingen aan de klauwen. Ook hier liep de student na afloop een vragenlijst met de veehouder door om risicofactoren te identificeren.
Overgroei van de wandhoorn over de zool was de meest voorkomende bevinding. 79 procent van de klauwen vertoonde een overgroei van de wandhoorn over meer dan 100 procent van de zool. Op geitniveau kwam dit erop neer dat 95 procent van de geiten minstens één klauw had met zo’n overgroei – een percentage dat in lijn ligt met internationale observaties. Daarna werden wittelijndefecten het meest gezien, met 6,4 procent van de klauwen en bij 44 procent van de geiten. Het kwam dus vaak voor dat een geit maar aan één klauw een wittelijndefect had. Zoolbloedingen werden bij 5 procent van de klauwen en 29 procent van de geiten gezien. Bloedingen als gevolg van het bekappen zelf werden bij 3 procent van de geiten waargenomen.
Bij bedrijven die vaker dan twee keer per jaar de bekappers lieten komen was de ernst van de overgroei minder dan bij bedrijven die slechts twee keer per jaar bekapten. Daarnaast kwamen zowel overgroei als zoolbloedingen minder voor op bedrijven die een aparte wachtruimte hadden voor de geiten, in plaats van dat de pot als wachtruimte diende. Wittelijndefecten werden minder gezien op bedrijven waar de veehouder tussen de behandelingen van de bekapper door, de kreupele dieren zelf bekapte. Interessant in deze studie was dat overgroei minder ernstig was op bedrijven met een langere (langer dan 20 meter) loopgang naar de melkstal. Een lange loopgang leek in studie 1 juist samen te hangen met meer kreupele geiten.
Dit verschil heeft te maken met de studieopzet. Tijdens beide studies is niet gekeken naar de afwijkingen bij kreupele geiten of naar de locomotiescore van geiten met bijvoorbeeld veel overgroei. Dit was een bewuste keuze omdat dit meer tijd vraagt van onderzoeker, veehouder en bekapper. Een volgende studie om de locomotiescore te relateren aan de gevonden afwijkingen ligt daarom voor de hand.
Studie 3 – Effect van bekappen op locomotiescore
In deze studie bezocht diergeneeskundestudent Len Mons in het voorjaar van 2023 vier bedrijven op drie momenten en scoorde tijdens het melken dezelfde geiten voor en na het bekappen. Het eerste scoremoment was enkele dagen voor het bekappen, het tweede een week na het bekappen en het derde moment twee weken na het bekappen. De geiten werden bekapt door drie verschillende bekappers.
Omdat steeds dezelfde geiten gescoord werden, was een goede vergelijking mogelijk tussen voor en na het bekappen. Hoewel het grootste deel van de geiten voor en na het bekappen dezelfde locomotiescore heeft, is het percentage geiten waar binnen twee weken na bekappen de score verbetert, minder hoog dan het percentage dat in locomotie verslechtert (zie de grafiek). Overigens zijn de verschillen tussen de bedrijven groot: het aantal verbeterde geiten varieerde in het onderzoek van 16 tot 44 procent.
Deze bevinding was het tegenovergestelde van wat werd verwacht. Daar zijn meerdere verklaringen voor mogelijk. Zo kan het zijn dat de geiten hun manier van lopen na het bekappen aan hebben moeten passen aan de kortere klauwen. Door de hoge mate van overgroei worden er over het algemeen forse hoeveelheden hoorn verwijderd waardoor de geit na het bekappen anders staat en loopt dan dat ze daarvoor deed. Dit kan naast effecten op de klauwen zelf ook invloed uitoefenen op pezen, spieren en ligamenten. Mogelijk dat na bijvoorbeeld zes weken een groter aandeel van de geiten verbeterd is.
Een tweede verklaring is dat op dit moment niet de ideale bekapmethode gebruikt wordt. De manier om geitenklauwen te bekappen is nog nooit wetenschappelijk onderzocht, ook niet in internationale studies. Wel is bekend dat geiten een voorkeur hebben voor een harde ondergrond, maar niet hoe de klauwen zich aan kunnen passen aan de zachte ondergrond (stro) waar ze in de in Nederland gebruikelijke stalsystemen doorgaans op lopen. Deze studie maakt duidelijk dat er onderzoek nodig is naar de optimale manieren van bekappen en het te verwachten effect daarvan.
Studie 4 – Effect van betonvloer
De vierde studie werd in het voorjaar van 2023 gedaan door student Matthijs Breunissen. Hij volgde een groep van 200 geiten die overgeplaatst waren van een stropot naar een betonstal inclusief klimmogelijkheden. De geiten op de betonvloer werden in deze studie vergeleken met geiten uit dezelfde groep die in de stropot bleven. De geiten werden meerdere keren in de melkstal tijdens het melken gescoord op overgroei en er werd een locomotiescore gedaan. Deze metingen vonden plaats bij het splitsen van het koppel en daarna nog drie keer in de twee maanden daarna.
De geiten waren aan de start van het project net bekapt, dus begonnen ze allemaal met weinig overgroei. Pas na twee maanden, de laatste meting, kon een verschil gezien worden tussen de geiten op beton en de geiten op stro. Verschil was er alleen in de mate van overgroei, niet in de locomotiescore. Bij de overgroei viel op dat de geiten op beton net zo vaak overgroei van de klauw hadden als de geiten op stro, maar dit was wel minder ernstig bij de meting op twee maanden.
Voor dit project is ook vier maanden na het splitsen van de groepen het bekappen van beide koppels bekeken. Ook hier was er geen effect van beton op de aanwezigheid van overgroei, maar wel had het verschil in mate van overgroei doorgezet. De geiten op beton bleken vier maanden na de splitsing gemiddeld minder dan de helft van de zool aan overgroei te hebben, terwijl de strogeiten hier gemiddeld ruim overheen gingen.
De bekapper constateerde tijdens het bekappen dat de klauwen van de betongroep harder waren dan die van de strogroep, waarschijnlijk omdat ze meer uitdrogen dan klauwen die de hele dag in het stro staan. En hoewel er al wel een verschil werd gemeten na vier maanden, is de verwachting dat dat effect nog met de tijd toeneemt.
Locomotiescore na bekappen

Locomotiescore
Score – Omschrijving
1 Normaal, vlakke, vloeiende gang met evenveel gewicht op vier poten
2 Licht kreupel, mild kreupele gang op één of meerdere poten, kop beweegt mee maar geen afwijkingen in snelheid van lopen
3 Kreupel, duidelijk zichtbaar afwijkende poot maar nog wel gewichtdragend, langzamere gang
4 Ernstig kreupel, niet-gewichtdragend op aangedane poot of loopt op de knieën
Bron: Universiteit Utrecht
Oproep
Deze vier studies hebben een beter beeld opgeleverd van de klauwgezondheid bij melkgeiten. Er zijn bedrijven die de klauwgezondheid zeer goed onder controle hebben, met lage aantallen gevonden afwijkingen (buiten overgroei). Er is echter ook zeker ruimte voor verbetering. Voordat concrete adviezen kunnen worden gegeven over hoe die verbetering behaald kan worden, is meer onderzoek nodig. Daarvoor is de onderzoeksgroep hard op zoek naar samenwerkende veehouders, bekappers en andere erfbetreders. Heeft u interesse om mee te doen aan een volgend onderzoek of heeft u een suggestie voor iets dat in dit kader echt moet worden onderzocht? Neem dan contact op via e-mail: margit@zod.nl.
Tekst: Margit Groenevelt, Universiteit Utrecht, Faculteit Diergeneeskunde, en Diergeneeskundig Centrum Zuid-Oost Drenthe Foto’s: Margit Groenevelt, Maurice van den Hoven en Jasper Lentz