Er was goed nieuws: het gevaar op het ontstaan van erfelijke gebreken bij de Nederlandse geitenrassen waarvoor de NOG het stamboek beheert, is de laatste jaren afgenomen. De fokcommissies hebben daar een hand in gehad door meer bokken toe te staan als fokbokken. Het fokreglement maakten zij soepeler. Maar uiteindelijk waren het natuurlijk de fokkers die vóór dit ruimere fokbeleid hebben gestemd, en er gebruik van maken, waardoor de inteelttoename van de vijf rassen is afgenomen.
De keerzijde van de inzet van onverwante dieren in een populatie, is dat het ras zijn eigenheid wat kan verliezen. Een kleurvlekje waar een rasomschrijving dat niet voorschrijft of een oor dat iets meer hangt en waar de rasinspecteurs geen hoge beoordeling voor geven – en zo in zijn algemeenheid een minder rechte weg naar het fokdoel.
Nu is de weg naar de toekomst, het onbekende, zelden recht. Kijk maar naar het VGO-onderzoek. Dat zet de sector nagenoeg dicht, en dat duurt al jaren. Daarnaast is de situatie van dit moment wonderlijk: het draait om één woord: waarschijnlijk. Zet je dat naast de grote wereldwijde vraag naar geitenmelk, de hoge kwaliteit van Nederlandse geitenmelk en de inzet van Nederlandse geitenhouders op dierziektes, dierenwelzijn, emissiereductie, biodiversiteit en noem nog maar een aantal zaken die op de sector afkomen, dan rijmt dat slecht. Natuurlijk, als mensen ziek worden van geiten moet dat worden opgelost. Maar nu we nog steeds niet zeker weten of dat het geval is, en er zoals statisticus Marc Jacobs stelt, geen mechanisme bekend is, mag je dan een sector met voedselproducerende bedrijven nog langer vastzetten? Ik pleit voor soepeler beleid.