Mengvoeders voor geiten bestaan soms wel voor 90 procent uit circulaire grondstoffen – producten die mensen niet (meer) consumeren. Dat heeft een positief effect op de CO2-voetafdruk van de sector. Maar daarover is nog niet alles bekend.
Geitenbrok bestaat voor 80 tot 90 procent uit circulaire grondstoffen, zo blijkt uit navraag bij enkele voederfabrikanten. De geitensector steekt daarmee met kop en schouders boven andere sectoren uit, waar volgens de Nederlandse Vereniging Diervoederindustrie Nevedi ongeveer 50 procent (melkvee), 45 procent (varkens) en 20 procent (pluimvee) van het mengvoer bestaat uit rest- en coproducten.
Voer grootste CO2-bron
De productie van de voedermiddelen in het geitenrantsoen bepaalt het grootste deel van de CO2-voetafdruk van een geitenbedrijf, zo’n 45 procent. Daarbinnen draagt het mengvoer met ruim twee derde het meest bij, naast ruwvoer en kunstmelk. Na het voer heeft de methaanemissie uit de pens van de geiten de op een-na-grootste bijdrage aan de voetafdruk met 29 procent. De methaan- en lachgasemissies uit stal, mest en strooisel en energie dragen samen zo’n 25 procent bij (zie kader).
Brood en hagelslag
Circulaire grondstoffen zijn alle producten waar mensen niks mee kunnen, maar die niet eindigen als afval. Dus co- en restproducten van voedingsmiddelen en ook producten die gemaakt zijn voor mensen, maar niet meer door ons geconsumeerd worden. “Denk aan brood dat niet meer verkocht wordt of hagelslag met iets te veel zout dat daardoor niet meer verkocht mag worden als voedingsmiddel”, legt Henry Verwaijen uit, die binnen ForFarmers verantwoordelijk is voor de duurzaamheidsaanpak.
Co- en restproducten zijn producten die minder dan de helft van de waarde hebben van het hoofdproduct. Raapzaadschroot heeft bijvoorbeeld 20 procent van de waarde van het hoofdproduct raapzaadolie, en is daarmee een coproduct. “Over soja is al jaren discussie”, vertelt Verwaijen. “Want mensen kunnen niks met soja, dus verbouw je dat in principe alleen voor het veevoer. Wij zien sojaschroot niet als een coproduct omdat het meer dan de helft van de waarde van de sojaolie heeft.
”Voorbeelden van in veevoer gebruikte circulaire grondstoffen zijn bietenpulp, sojahullen, aardappelpersvezel, palmpitschilfers, tarwegries. Geitenmengvoer bestaat volgens Nevedi voor meer dan 70 procent uit dergelijke grondstoffen (Dashboard Duurzaam Diervoer, cijfers 2022). ForFarmers geeft aan dat inmiddels 90 procent van het geitenvoer uit rest- en coproducten bestaat. “Geiten eten niets wat mensen ook kunnen eten”, vat Verwaijen samen.
Voer dat bijna volledig bestaat uit grondstoffen die mensen niet eten, is uniek. Dat het bij geitenvoer zo goed lukt, komt met name door het lage aandeel granen in het mengvoer. Jelle van de Mortel, teamleider geiten bij ForFarmers, legt uit: “De opname bij geiten is vaak de beperkende factor in het rantsoen, dus dat betekent dat geiten een hoog geconcentreerd rantsoen krijgen, met veel energie per portie. Maar het zijn herkauwers, dus er moeten vezels in. Veel rest- en coproducten zijn vezelrijke producten. Want voor de humane consumptie zijn eiwitten, zetmeel en olie er uitgehaald – wat overblijft zijn de vezels. Geiten kunnen daar goed mee uit de voeten, kuikens bijvoorbeeld veel minder.”

Dezelfde dierprestaties
De geit merkt daar niets van. “De nutritionele kwaliteit van het voer en dus de dierprestaties zijn altijd leidend bij de voerproductie”, aldus Van de Mortel. “Er gaan niet slechtere producten in om goedkoper voer te maken.” Tim van Houtum, sectormanager geiten bij Gijs, voegt toe: “Geiten benutten circulaire grondstoffen goed en zetten ze efficiënt om in hoogwaardige dierlijke producten.”
De veevoerindustrie maakte altijd al veel gebruik van reststromen, en het percentage circulaire grondstoffen in geitenvoer zit al jaren hoog. Circulaire grondstoffen sluiten goed aan bij de voedingsbehoeften van geiten én bij het streven naar verduurzaming van de veevoersector. Dat past ook bij de agrarische agenda van de EU, die sterk is gericht op circulariteit, zelfvoorzienendheid en hergebruik van reststromen. Ook regelgeving is gericht op verkleining van de milieu-impact. Zo mogen vanaf 2025 alleen nog ‘ontbossingsvrije grondstoffen’ gebruikt worden in veevoer. Van Houtum: “Met name voor circulaire grondstoffen uit de sojaboon en palmvrucht is dat een belangrijk punt, wat dus ook effect heeft op geitenvoeders.”
Concurrentie
Momenteel bestaat er een sterke concurrentie tussen voedsel, voer en brandstof. “Deze circulaire grondstoffen zijn ook gewild om biobrandstof van te maken”, legt Verwaijen uit. Dat komt door de bijmengplicht van biogas. In 2030 moet 20 procent van het gas in de EU bestaan uit biogas. Daarnaast maakt de regelgeving rondom voedselveiligheid de inzet van circulaire grondstoffen voor voer niet gemakkelijk. “Uiteraard steunen we de strenge borging op voedselveiligheid, maar daardoor zijn wel veel producten die ingezet zouden kunnen worden niet meer toegestaan in veevoer.”
Bovendien, stelt Verwaijen, als het percentage rest- en coproducten in andere sectoren verhoogd wordt tot het niveau van de geitensector, komt er meer druk op de beschikbaarheid.
Verwaijen denkt dat 100 procent circulair geitenvoer niet het streven moet zijn. “Er zijn altijd wat componenten nodig om de gezondheid van de dieren te borgen zoals specifieke eiwitten, vetzuren, vitaminen, mineralen en spoorelementen. Die zijn niet circulair verkrijgbaar.”
Markt stuurt CO2-reductie
Omdat de productie van voedermiddelen verantwoordelijk is voor zo’n 45 procent van de CO2-voetafdruk van een geitenbedrijf, is het gebruik van circulaire grondstoffen interessant. “Daarvan is de CO2-voetafdruk de helft van die van granen”, schat Verwaijen.
Hij denkt niet dat er directe regelgeving komt, maar dat de keten en de markt de ontwikkeling van de voetafdruk van de sector zullen bepalen. Van de Mortel voegt toe: “Efficiëntie is het sleutelwoord om de CO2-uitstoot te verlagen: een goede rantsoenefficiëntie, een hogere levensproductie, veel ruwvoer van eigen land halen, minder kunstmest gebruiken, veel melk uit dat ruwvoer halen en met minder aangekocht voer. Logische dingen eigenlijk, die allemaal bijdragen aan het verminderen van de CO2-uitstoot.”
Verwaijen en Van Houtum denken beiden dat voor een verdere reductie van de CO2-voetafdruk in de geitensector een financiële prikkel nodig is. Verwaijen verwijst naar de melkveehouderij. “Als een geitenzuivelaar een duurzame veehouderij wil in een duurzame voedselketen, is een uitbetaling op CO2-reductie een logische stap. En een wortel voorhouden werkt nog altijd beter dan een stok.”

Iets voor op termijn
Hans van Hoek van DeJong Cheese ziet dat in de toekomst wel gebeuren. Dat kan dan volgens hem het beste worden opgenomen in de DGZK. “Dan komt alles in één systeem en krijgen geitenhouders een extra vergoeding als ze punten behalen op CO2-reductie.”
Op dit moment staat de kennis en kunde rondom de CO2-uitstoot van Nederlandse geitenbedrijven nog in de kinderschoenen. Zuivelbedrijven zijn vanwege Europese wetgeving verplicht te rapporteren over hun impact op het klimaat, en daarbij hoort ook de uitstoot van de grondstoffen die ze gebruiken, zoals geitenmelk. Over de uitstoot van geitenmelk is echter nog veel onbekend. Wytse Vellema van Ausnutria: “Om goed te kunnen sturen op reductie moet je eerst weten waar het vandaan komt en wat het handelingsperspectief is om de uitstoot te verminderen.”Dat een financiële prikkel kan helpen bij reductie, denkt Vellema ook. “Op termijn. Eerst moeten we weten waar we staan. Het is complex, waar broeikasgassen vandaan komen en hoe ze precies beïnvloedbaar zijn. En of ingrepen voor CO2-reductie ongewenste gevolgen hebben, bijvoorbeeld op de diergezondheid. Een eerste stap moet een uniforme en objectieve meetmethode op bedrijfsniveau zijn, pas dan kunnen we gericht werken aan oplossingen.”
Eerste metingen
Wim Govaerts van adviesbureau Govaerts en co heeft al ervaring opgedaan met de CO2-emissie van geitenbedrijven. In het deels met EU-geld gefinancierde project Farmtopia mat hij op drie peilmomenten de CO2-uitstoot op twee geitenbedrijven in Vlaanderen en Frankrijk. De CO2-monitor voor koeienbedrijven die in het managementsysteem Farmdesk is opgenomen, paste hij aan voor geitenbedrijven. Beide bedrijven hebben een goede melkproductie (1.100 kg per jaar voor het Franse gangbare bedrijf en ruim 1.300 kg melk voor het Vlaamse biologische bedrijf). Ook beschikken ze over veel grond en draaien economisch en technisch goed. Het gangbare bedrijf realiseerde gemiddeld zo’n 1.200 gram CO2-emissie per kg melk en het biologische bedrijf, dat dus geen kunstmest inzet en wel zijn eigen krachtvoerachtige ruwvoer teelt, stoot ongeveer 800 gram CO2 uit per kg melk. De 1.570 gram CO2-equivalenten per kg melk die staat beschreven in de conceptnotitie ‘Carbon footprint van de Nederlandse melkgeitenhouderij’ (zie kader), lijkt dan hoog. Govaerts: “Die hogere emissie in de conceptnotitie kan wel kloppen. Daarin zijn mogelijk veelal grondarme bedrijven meegenomen met eventueel een relatief lagere technische prestatie. Ik denk dat er ook geitenbedrijven zijn die een emissie boven 2.000 gram realiseren. Onze metingen laten zien wat er mogelijk is: verder dalen dan 700 gram emissie met een goede productie, acht ik niet eenvoudig te realiseren.”
De CO2-uitstoot verlagen kan volgens Govaerts door een hogere productie per dier, het aantal niet-productieve dieren te verminderen (dus zo min mogelijk jongvee en droogstaande geiten via extra duurmelken), minder of geen stikstofhoudende kunstmest gebruiken en dat het liefst samen met de teelt van vlinderbloemigen in het gras, eigen voer verbouwen, sojaproducten vermijden en het voeren van vochtige bijproducten uit de voedingsindustrie. “Bij melkvee levert vooral het vermijden van sojaproducten in het voer een grote bijdrage aan reductie: tot wel 15 procent minder uitstoot.
”Lang niet elke geitenhouder heeft de beschikking over grond om zelf voldoende voer te telen. Govaerts raadt stro-brokbedrijven aan om luzerne te kopen in plaats van stro om te voeren. “Stro is voornamelijk slecht verteerbare stengel. Luzerne is ook stengelig, maar bevat daarnaast eiwit en micronutriënten die vrijkomen bij de vertering. Daardoor kan de productiviteit van de dieren omhoog gaan en de emissie beperkt worden.” Verder adviseert hij om krachtvoer deels te vervangen door bierbostel en perspulp, omdat die ook veel doen op de CO2-emissie. “Stel dan wel je krachtvoer heel gericht samen. Want alleen luzerne, bierbostel en pulp voeren is niet voldoende voor een hoogproductieve geit.”
Bijkomend voordeel
Veel opties om de uitstoot te verlagen bieden bijkomend economisch voordeel omdat de voerwinst kan stijgen. “Afhankelijk van je uitgangspositie kun je wel 30 tot 40 procent reductie halen terwijl tegelijkertijd de voerwinst stijgt.”, zegt adviseur Govaerts.” Uit Farmdesk-simulaties op melkveebedrijven bleek dat de voerwinst alleen daalt bij het voeren van methaanremmers in de pens of het verminderen van het aandeel sojaproducten. Alle andere opties zijn economisch voordelig. De oplossingen voor een reductie in CO2-uitstoot werken dus niet alleen maar kostenverhogend.”
CO2-voetafdruk geitenhouderij
De CO2-voetafdruk voor Nederlandse geitenmelk bedraagt 1,57 kg CO2-equivalenten per kg melk. Zo staat in de conceptnotitie ‘Carbon footprint van de Nederlandse melkgeitenhouderij’. De productie van de voedermiddelen in het rantsoen bepaalt het grootste deel, zo’n 45 procent – waaraan mengvoer met ruim twee derde het meest bijdraagt, naast ruwvoer met 19 procent en kunstmelk. De methaanemissie uit de pens heeft de op een-na-grootste bijdrage met 29 procent. De methaan- en lachgasemissies uit stal en mest dragen samen zo’n 20 procent bij, strooisel en energie de resterende 5 procent.
Deze cijfers zijn slechts een indicatie, want ze zijn voor een belangrijk deel gebaseerd op aannames en schattingen:
- De bijdrage van het mengvoer (31 procent) is gebaseerd op een ingeschatte CO2-voetafdruk per kilo mengvoer.
- De hoeveelheid opgenomen ruwvoer is gebaseerd op een grove benadering van type gebruikte ruwvoeders en de voederwaarde daarvan.
- Bij de methaanemissie uit mestopslag is een eenvoudige benadering gekozen voor de verdeling over opslag in de potstal en opslag buiten de stal.
Bron: Wageningen Economic Research, Kool Planet, Wageningen Livestock Research (2024)
Hoofdfoto: ForFarmers