Uiergezondheidsproblematiek is vaak complex. Dikwijls kan er meer dan je denkt en de sleutel ligt niet zelden in de melkstal. Voorkomen van problemen heeft daar de voorkeur, en anders is een plan van aanpak het startpunt om problemen weer de baas te worden. Zieke uiers door de ogen van twee dierenartsen.
Tijdens ons werk als dierenarts vallen ons in de melkstal vaak risicofactoren voor uiergezondheid op, die we al dan niet gevraagd of in ons beste Pools aan de Poolse werknemers proberen terug te koppelen. Dierenartsen worden in de regel echter weinig betrokken bij uiergezondheidsproblemen. Natuurlijk krijgen we vragen over de behandeling van individuele geiten en worden we gebeld voor blauw uiers, al dan niet voor euthanasie. Een enkel keertje zijn de vragen gericht op het aanpakken van kiemgetalproblemen.
Toch blijft uiergezondheid vaak onderbelicht in de begeleiding op bedrijven. Dit komt deels doordat verminderde uiergezondheid een complex probleem is en extra achtergrondinformatie noodzakelijk is om problemen aan te pakken. Bijvoorbeeld door te beginnen met melkmonsters te analyseren – een stap die nog te vaak wordt overgeslagen.
Uiergezondheid verdient meer aandacht, er kan meer dan vaak gedacht wordt en de sleutel ligt vaak in de melkstal.

Blauw uier
Blauw uier is de meest opvallende vorm van uierontstekingen, maar het is slechts het topje van de ijsberg. Alle afwijkingen aan de uier zoals roodheid, pijn of zwelling, maar ook afwijkende melk zijn indicatief voor klinische mastitis. Klinische mastitis omvat echter lang niet alle uierproblemen. De minder opvallende, subklinische mastitis komt vijftien tot veertig keer vaker voor.
Een uier kan onkant worden na het doormaken van een mastitis. Door de schade verhardt het klierweefsel waardoor het krimpt. Het is echter een misverstand dat alle onkantheid het gevolg is van mastitis: uit literatuur blijkt dat ongeveer 30 procent van alle onkante uiers erfelijk bepaald is. De ontwikkeling van onkantheid is wel een parameter voor de uiergezondheid op het bedrijf. Elke vorm van onkantheid is nadelig vanwege de invloed op het melkproces.

Temperatuur in de pot
Aan het ontstaan van zowel klinische als subklinische uierontstekingen liggen vaak meerdere oorzaken ten grondslag. Naast eigenschappen van de bacterie die het probleem veroorzaakt – zoals het vermogen om schade toe te brengen en de hoeveelheid bacteriën dat daarvoor nodig is –, is de mate van blootstelling van belang. Hygiëne tijdens het melken, in de omgeving en in de pot hebben daar invloed op.
We vragen melkwinningsspecialist Johan Grolleman welke rol de omstandigheden in de pot precies spelen bij het ontstaan van uierproblemen. Grolleman vertelt in zijn kantoor in Zwolle dat de temperatuur in de pot een grote rol speelt. “Een temperatuur in de pot boven 30 graden Celsius is een groot risico. Bij hogere temperatuur vermeerderen bacteriën snel. Vraag daarbij is of je de groei kunt stoppen door het strooien van kalk en hoevéél kalk dan nodig is.”
Verder staat of valt alles met de weerstand van de geit zelf. Als een geit een disbalans heeft in vitamines of mineralen zal de algehele weerstand afnemen. Ook aandoeningen als slepende melkziekte en pensverzuring zijn grote risico’s.
De lokale weerstand – die van de uier dus – wordt grotendeels bepaald door de gezondheid van de speenpunt en het slotgat. Een goed sluitend slotgat is de belangrijkste barrière voor bacteriën. In de praktijk zien we veel speenpunten die vereelt zijn en dus minder goed kunnen sluiten. Grolleman licht toe: “Speenpuntvereelting ontstaat in eerste instantie door een te late afname van het melkstel. In combinatie met een te hoog vacuüm onder de speen aan het einde van het melken, stulpen de slotgaten verder uit. Vaker zie ik dat het slotgat na het melken open blijft staan door een te hoge druk van de tepelvoering op de speenpunt. Vaak ook door te lang blindmelken.”

Plan van aanpak
Drie groepen bacteriën zijn verantwoordelijk voor bijna alle uierontstekingen bij Nederlandse geiten: stafylokokken, streptokokken en coliformen. Op het oog zijn die niet van elkaar te onderscheiden; zo kunnen ook coliformen blauw uier veroorzaken. Stafylokokken komen het vaakst voor.
Binnen de verschillende hoofdgroepen zijn er tal van subgroepen met elk hun eigen eigenschappen. De bacteriën verschillen bijvoorbeeld in de ernst van de mastitis die ze veroorzaken, de manier van overdracht, de invloed op het cel- en kiemgetal en hun weerstand tegen behandeling.
Als er uiergezondheidsproblematiek speelt, dan is het dan ook essentieel om te weten wie de dader is, opdat er een specifiek plan van aanpak gemaakt kan worden. Hierin staan de behandelmogelijkheden en de ondersteuning. Ook worden de risicofactoren voor overdracht op een rijtje gezet, met maatregelen om verdere verspreiding in het koppel te voorkomen. In dit plan wordt de gevoeligheid van de bacterie voor antibiotica bepaald om gericht te behandelen. Behandeling bestaat uit antibiotica en pijnstilling.
Ondanks gerichte behandeling valt het resultaat vaak tegen. De meeste bacteriën kunnen zich goed verstoppen en beschermen, en een uier is niet gemakkelijk te behandelen. Veel mastitisbacteriën zitten tussen de cellen hoog in de uier, waar voortdurend melk wordt geproduceerd. Hierdoor is het moeilijk om door systemische toediening van antibiotica lang genoeg voldoende van het middel bij de bacteriën te houden om die te doden. Bij het behandelen in de uier is het erg moeilijk de antibiotica hoog genoeg in het uier te krijgen.
Bij lokale behandeling wordt makkelijk meer kwaad dan goed gedaan. Het is van belang dat de speenpunt eerst goed gedesinfecteerd wordt en de injector mag nooit in het slotgat geforceerd worden. Bij gebruik van een injector moet deze enkel tegen het slotgat geplaatst en niet ingebracht worden om schade te voorkomen. Elke injector is voor eenmalig gebruik en alleen effectief als de uier eerst leeggemolken is.
Door een mastitis net voor het droogzetten te behandelen, neemt de kans op genezing met 30 tot 50 procent toe. Een minimale droogstand van acht weken is dan nodig. Kort na het drachtscannen dienen de geiten hiervoor teruggezet te worden in de voeding, waarna een week lang eenmaal daags melken vaak afdoende is om de dieren droog te zetten. Druk van de melk op de melkproducerende cellen zet een daling van de productie in gang. In de praktijk is het droogzetten van grote groepen geiten niet altijd mogelijk, terwijl dit ook voor een goede biestvorming belangrijk is. Toch is het het waard om dit te overwegen voor waardevolle dieren met een uiergezondheidsprobleem.

Liever voorkómen
Mastitis is moeilijk te genezen en een behoorlijke kostenpost. Vanwege het complex van mogelijke oorzaken, zijn er ook tal van zaken die kunnen bijdragen aan een effectieve aanpak van dit probleem.
Omdat mastitis het gevolg is van een bacteriële infectie is het van belang contact met ziekmakende bacteriën te voorkomen. Dit vraagt om een goede hygiëne in de pot maar vooral in de melkstal. Lang voordat er schade zichtbaar is aan tepelvoeringen zitten daar al microscheurtjes in waardoor bacteriën in de melkstal kunnen worden overgedragen. Grolleman beaamt dat. “De scheurtjes zijn na vervanging van de tepelvoeringen duidelijk te zien door de tepelvoering open te snijden en open te vouwen. Op de rand waar de tepelvoering sluit zijn vaak duidelijk scheurtjes zichtbaar.”
Onderzoek naar de levensduur van tepelvoeringen bij geiten is er niet – alles is gebaseerd op onderzoek bij koeien. Als echter tepelvoeringen bij geiten één keer zo lang meegaan als die voor koeien – een geit melkt immers gemiddeld drie minuten en een koe zes – dan zouden bij geiten de tepelvoeringen na vijfhonderd melkingen vervangen moeten worden. Dat geldt voor zowel de rubberen voeringen als voor de doorzichtige siliconen tepelvoeringen. Grolleman tipt: “Als je met je vingers in de tepelvoering tast en je kunt de knijpstreep voelen, dan is zij versleten. Bedenk dat de tepelvoering het enige contact is tussen melkmachine en geit. Als de tepelvoering niet goed is, heeft verdere afstelling van de melkmachine niet veel nut.”
Ook via de handen van de melker vindt overdracht plaats, om nog niet te spreken over vieze spenen. Soms zijn de spenen nat als ze uit de beker komen. Dat kan een teken van ‘speenwassing’ zijn. Grolleman legt uit: “Geiten kunnen erg snel melken. Belangrijkste oorzaak van speenwassing is dat het luchtgaatje onder in de tepelbeker door stof of vliegen dicht zit. In dat geval komt er geen lucht achter de melk aan en is de melkafvoer slecht. Ik beveel dan ook altijd aan om het luchtgaatje wekelijks door te prikken.Ook verkeerd afnemen is een reden van natte spenen. “Verkeerd is bijvoorbeeld onder vacuüm. De tepelvoeringen blijven dan plakken aan de spenen en de laatste melk uit de slangen loopt terug naar de speenpunt.”
De melkproductie bij de geiten is de afgelopen twintig jaar fors gestegen en vaak is de melkinstallatie, met name de melkafvoer van speen naar melkleiding, hier niet op aangepast, wat de oorzaak kan zijn van speenwassing.
Door speenwassing komen alle bacteriën die in de melkbeker en op de speenhuid aanwezig zijn, makkelijk in de uier. De melkbeker moet een echt schone omgeving zijn omdat het slotgat tijdens het melken open is.
Een goede weerstand van de geit is eveneens essentieel, wat om aandacht van de algehele gezondheid vraagt. Daarnaast moet er extra aandacht uitgaan naar de gezondheid van de uier, te beginnen met de speenpunt en het slotgat. “Goed melken met een melkinstallatie doe je met een vacuüm van 40 tot 42 kPa aan de pomp”, aldus de melkwinningsspecialist. “Het vacuüm wordt vaak lager gezet omdat er te laat wordt afgenomen of oude tepelvoeringen worden gebruikt. Of om het effect van andere fouten in de melkinstallatie proberen te compenseren.”
Ook droogmelken is niet goed en moet voorkomen worden door een tijdige afname. Grolleman adviseert om, afhankelijk van het systeem, het melkstel af te nemen binnen twintig seconden nadat de melkstroom grotendeels stopt – dat wil zeggen als die zakt onder de afnamegrens van 100 tot 200 gram per minuut. Die grens is niet vaak de oorzaak van een uier dat niet is leeggemolken, ziet hij. “De oorzaak dat de uier niet leeg is, ligt meestal aan de stand van het melkstel of de tepelvoering. Dan wordt vaak de afnamegrens verlaagd en later het vacuüm, om zo uitgestulpte slotgaten te beperken. Het gevolg is echter dat de geiten langzamer gaan melken en uiteindelijk nog steeds niet goed leegmelken.”
Problemen aanpakken
Bij dit soort problemen op een bedrijf is het van belang dat in kaart gebracht wordt in welke leeftijdsgroep of lactatiestadium ze het meeste voorkomen. Ook het melkproces dient onder de loep genomen te worden. Een droge melkmeting die in het KOM-rapport staat, geeft inzicht in het functioneren van de melkstal. Bespreek dat met uw monteur, zodat u weet wat er speelt bij de melkmachine. Een natte melkmeting geeft vaak inzicht in de risicofactoren en staat aan de basis van de oplossingen. Zo’n meting maakt duidelijk wat er in de melkstal gebeurt, wat de melkers doen en hoe de geiten op de melkmachine reageren. Vaak zien we meer mankementen aan de melkstal wanneer er met personeel gewerkt wordt. Als eigenaar zelf regelmatig (mee)melken en dan ook hiervoor aandacht hebben, zou goed zijn.
Inzicht in de veroorzakers van problemen is altijd noodzakelijk. Het opsporen van grote uitscheiders is vaak het makkelijkst door voor te stralen en de dieren met afwijkende melk te bemonsteren (zie kader). Ook het bemonsteren van dieren die onkant worden is altijd aan te bevelen.
Als bekend is wat de boosdoeners zijn, is een gericht plan van aanpak te maken. Meestal staat in zo’n plan de melkstal centraal.
Tekst: Loes Bastiaansen en Shaula Bouwman (Capravetgroup) Hoofdfoto: Shaula Bouwman
Kiemgetal onder controle houden
Het kiemgetal wordt grofweg bepaald door drie groepen bacteriën: omgevingsbacteriën, bacteriën uit de melkstal en mastitisverwekkers. Het beheersen van de omgevingsbacteriën vraagt een goede hygiëne van de uier en rond het melken. Bacteriën in de melkmachine zijn soms een hele puzzel, maar deze groep, vaak koudeminnende bacteriën, komt wel vaak aan het licht bij bacteriologisch onderzoek.
Ook bacteriën in de melktank kunnen het kiemgetal beïnvloeden. Neem dan de de reiniging van de melkstal onder de loep: hoeveelheid water, temperatuur en hoeveelheid reinigingsmiddel. Het uitlezen van de tankwacht geeft zicht op de koeling en reiniging van de melktank. Dit kan aangevuld worden met een camera-inspectie van de leidingen.
Ten slotte kunnen mastitisverwekkers het kiemgetal verhogen. Onderzoeker Yvette de Geus van de Universiteit Utrecht vond dat geiten superuitscheiders kunnen worden als zij bepaalde bacteriën bij zich dragen. Soms wordt wel meer dan 500 miljoen KVE/ml gevonden – oftewel: in een koppel van 1.000 geiten met een gemiddelde productie van 3,5 liter en een kiemgetal van 50.000 KVE/ml, kan slechts 0,5 liter melk van één superuitscheider het tankkiemgetal tot ver boven de grens slingeren.
Hoe neem je een melkmonster?
Meten is weten. Als onbekend is welke bacteriën de uiergezondheidsproblematiek veroorzaken, heeft het weinig zin om een plan van aanpak te maken. Een goed melkmonster neem je van dieren met afwijkende melk en dieren die onkantheid ontwikkelen. Melk een paar stralen melk uit, ontsmet de speen en vul een buisje. Deze monsters kunnen enige tijd in de diepvries bewaard worden, lang genoeg om te bekijken en te overleggen of het laten onderzoeken zinvol is. Mogelijk blijft het namelijk bij een individueel dier of blijkt het beeld toch niet representatief te zijn.
Kostenpost
Uiergezondheidsproblematiek is op veel bedrijven een behoorlijke kostenpost terwijl dit vaak onderbelicht blijft. De kosten van melkderving, afvoer en uitval zijn duidelijk. Melkderving als gevolg van, met name, subklinische mastitis blijft meestal echter onderbelicht. Toch gaat dit al snel over 15 procent per aangedane geit, wat bij een beoogde productie van 3,5 liter ruim een halve liter is.
Nieuwe bepaling kiemgetal
Vanaf januari 2026 wordt het kiemgetal in geitenmelk met een nieuwe conversiefactor bepaald. Henry Voogd van NGZO legt uit wat dat betekent: “Door de nieuwe conversiefactor worden vooral bij hogere kiemgetallen de uitslagen hoger. Als een melkmonster nu 75 scoort, is die uitslag straks bijvoorbeeld 100.” Of dat leidt leidt tot meer kwaliteitskortingen weet Voogd niet. “Individuele zuivelondernemingen bepalen zelf waar zij grenzen leggen.”