Algemeen | Magazine | Premium

Piet Vellema van GD: ‘De geit is een apart dier’

Welke geitenhouder kent hem niet? Piet Vellema gaf 38 jaar lang leiding aan de afdeling kleine herkauwers, paard en gezelschapsdieren (KPG) bij de Gezondheidsdienst voor Dieren. Hij kijkt terug op de ontwikkeling van de sector, ingrijpende gebeurtenissen en naar de huidige status van de geitengezondheid in Nederland.

Piet Vellema ging diergeneeskunde studeren, maar twijfelde toen nog over kindergeneeskunde. Tegen het eind van de studie vond hij kleine herkauwers leuk en begon Vellema zijn loopbaan bij wat toen nog de Friese gezondheidsdienst was, in Leeuwarden. In 1995, toen er vier regionale gezondheidsdiensten waren, werd Vellema hoofd van de afdeling kleine herkauwers voor heel Nederland. In 2001 concentreerde GD zich in Deventer en werd leiding geven op één locatie gemakkelijker. Vellema kent alle dertig dierenartsen die (ook) geit doen en GD heeft met 95 procent van de melkgeitenhouders regelmatig contact. Hij blijft werken bij de afdeling KPG, maar per mei is de taak van leidinggevende voorbehouden aan René van den Brom. Over een jaar gaat Vellema met pensioen, en met het doorgeven van zijn functie als hoofd van de afdeling, wil hij rustig aan afbouwen.

38 jaar is een lange tijd. Hoe bleef het werk u boeien? “Wat ik leuk vind zijn niet-routinematige werkzaamheden. Ik heb het geluk gehad dat ik veel niet-routinematig heb kunnen werken in een sector die ik leuk vind. Het mooist vind ik uitdagende en crisisachtige situaties, om dan met een kerngroep dingen op te lossen. De mensen die je in een crisissituatie meemaakt vergeet je nooit meer. Je neemt dan beslissingen op basis van informatie die er niet is. Je moet je realiseren dat je elke dag fouten maakt, en daar moet je tegen kunnen.

Verder was het fijn om te werken met een groep mensen die heel open informatie deelt. In een wekelijks overleg met vier dierenartsen, twee pathologen, twee Wageningers, een bacterioloog, epidemioloog en microbioloog bespreken we alle telefoontjes, labresultaten en zaken die ons opvallen, en proberen we ze te interpreteren. Dat gaat zelfs verder buiten GD, ook internationaal weten organisaties elkaar te vinden. Als we een aandoening treffen waar we hier niets van weten, is er binnen de gestructureerde internationale organisatie altijd iemand te vinden die wel iets weet. Die openheid bij het delen van informatie werkt prettig.”

Hoe is de geitensector veranderd in die jaren?

“De eerste melkgeitenbedrijven kwamen in de jaren tachtig. Maar driekwart van die bedrijven was in de negentiger jaren alweer gestopt. Eind jaren negentig was de gemiddelde omvang van een geitenbedrijf 200 dieren, herinner ik me. De professionalisering van de sector, en hoe snel die is gegaan, vind ik prachtig om te zien. 25 jaar geleden was heel veel kennis er niet. Of eigenlijk, alles was er niet. Er staat nu een professionele sector met over het algemeen jonge ondernemers die er iets van willen maken, en die zonder subsidies werken. De individuele
houder die een probleem heeft, is bereid er professioneel mee om te gaan. Dat doen geitenhouders goed, en daar mogen ze trots op zijn.”

Wat is het belangrijkste dat we in de afgelopen 25 jaar over geitengezondheid hebben geleerd?

“Wil je rendabel geiten melken, dan zul je bepaalde ziektes als CAE en para-tbc niet meer moeten hebben, en je zult goed moeten (leren) voeren. Als je CAE en para-tbc onder de dieren hebt, mis je zomaar tweemaal 25 procent melk, met dezelfde kosten. Over Clostridium hebben we geleerd dat we niet meer elk kwartaal enten, maar bij een goede voeding is starten met een basisvaccinatie en een jaarlijkse of halfjaarlijkse booster voldoende.

Sommige zaken draaien ook weer terug. Bij de bestrijding van CAE en CL hebben we geadviseerd om geen eigen biest te verstrekken, maar we weten nu dat geitenbiest beter is, onder andere voor de overdracht van immunoglobulinen en ook voor de kolonisatie van de voormagen. Wel zullen we dan het risico op verspreiding van CAE moeten beperken door CAE-vrij te worden en tankmelkonderzoek op CAE uit te voeren, en het risico op para moeten beperken. Dat kan voorlopig alleen door te enten.”

Wat vond u de moeilijkste periode?

“Q-koorts vond ik een heel lastige vanwege allerlei verwijten die richting de sector werden gemaakt. Er is de sector heel veel verweten, en toch bleven veel houders bijvoorbeeld vrijwillig
abortusmateriaal insturen nadat het meldingsplichtig werd. Mede op basis van vrijwillig ingestuurd materiaal werd besloten om te ruimen. Het ruimen, het op slot gaan en opnieuw starten was moeilijk voor de mensen die het betrof.

Er wordt wel gezegd dat Nederland de grootste uitbraak van Q-koorts in de wereld kende. Het is in ieder geval de best gedocumenteerde uitbraak van de wereld. Ik weet nog dat toen de ruimingen begonnen, mijn toenmalige collega Daan Dercksen dag en nacht gebeld werd door houders die niet wisten hoe het verder moest. Eindelijk ging het in de sector iets beter en dan komt er zoiets overheen. Het ergst vond ik dat houders en familieleden werden nagewezen als veroorzaker van de ziekte bij de mens.”

Welke dingen zou u, achteraf bezien, liever anders aangepakt hebben?

“Eind jaren tachtig begonnen we kennis te nemen van CAE en startten we met de bestrijding daarvan. Toen wisten we al wel dat als de omvang van de bedrijven zou toenemen, de intensiteit van de monitoring op CAE ook toe zou moeten nemen. Het gemiddelde melkgeitenbedrijf van nu heeft meer dan duizend dieren. We hebben er achteraf te lang over gedaan om de intensiteit van de monitoring op de veranderde situatie aan te passen. Verder weten we met de kennis die we nu hebben dat de bacterie Coxiella burnetii zich over heel grote afstand door de lucht kan verplaatsen. Dat had ik in de begintijd niet zo scherp voor ogen. En ook hadden we ons wel gerealiseerd dat mensen ziek konden worden van Coxiella burnetii, maar dat uiteindelijk zóveel mensen besmet zouden worden, had ik in het begin niet goed door.”

Waar zou de geitensector nog meer over moeten leren?

“Er moet nog iets gebeuren met voeding, en met huisvesting van jonge dieren in combinatie met lammersterfte. Aan lammersterfte wordt gewerkt natuurlijk. Het stalklimaat en het regelen daarvan is daarbij een punt, maar daar komen oplossingen voor in de komende jaren.

Wat voeren betreft heeft het mij altijd verbaasd dat je geiten, die toch ruwvoerverwerkers zijn, zo scherp kunt voeren. Het aandeel krachtvoer in het rantsoen werd in de loop der jaren steeds groter. Nu komen we erachter dat er problemen ontstaan die waarschijnlijk daarop zijn terug te voeren. Je kunt een lam zo voeren dat het nooit een ruwvoerverwerker zal worden; in veel gevallen zie je aan de buitenkant van zulke dieren niets bijzonders. De geit is een apart dier.” Het VGO-onderzoek zegt meer longontstekingen te zien bij mensen die in de buurt van geitenhouderijen wonen. Hoe kijkt u daar naar? “Het onderzoek suggereert dat geiten verantwoordelijk zijn voor meer longontstekingen. Maar er is tot nu toe geen oorzakelijke rol van geiten aangetoond. Als die er is, willen we dat liever vandaag dan morgen weten, en kan de sector er iets aan doen. Als er geen causaal verband is, vind ik het niet eerlijk om bedrijven nog drie jaar op slot te zetten. Bij een causaal verband zou ik overigens verwachten dat ook geitenhouders, medewerkers en dierenartsen meer longontsteking vertonen.

Het onderzoek is tot nu toe gebaseerd op statistiek. Als je zo massaal data op een hoop gooit die niet voor dat doel zijn verzameld, zul je altijd significanties vinden. Ik vind dat riskant. GD heeft meegewerkt aan een klein deel van het onderzoek. We hebben alle ziektekiemen die we bij geiten hebben gevonden op een rij gezet en gekeken welke kiemen bij mensen voor longontsteking zouden kunnen zorgen. Van Coxiella burnetii en Chlamydia abortus is dat bekend. De eerste ziektekiem is door vaccinatie onder controle en de tweede geeft geen problemen buiten het bedrijf en komt niet op grote schaal voor. Verder hebben we er niet een kunnen vinden. Daarom waag ik ernstig te betwijfelen of geiten de longontstekingen veroorzaken. Ik weet niet welke factoren verder van invloed zijn, maar het is een feit dat er een andere luchtkwaliteit is in het zuiden van Nederland dan in het noorden. Misschien dat het Ruhrgebied invloed heeft. Daar komen natuurlijk fijnstof en andere prikkelende stoffen vandaan.”

Met welke gezondheidsissues moeten we op dit moment rekening houden en wat komt er nog op ons af?

“Op dit moment zien we op meerdere bedrijven dat een klein of groter deel van de dieren klauwproblemen heeft. We weten nog niet precies wat de oorzaak is. Is het een infectie of zorgen aanwezige bacteriën voor problemen nadat verweking van de klauwen is ontstaan door natte plekken in de stal, bijvoorbeeld bij de waterbakjes? Het heeft altijd tijd nodig voor we bij dergelijke multifactoriële aandoeningen weten wat er precies aan de hand is.

Wat er op ons af komt, weten we niet. Rift Valley-koorts lijkt iets dichterbij te komen, maar dat houden we in de gaten en is nu geen bedreiging. Bovendien weten we waar we kennis vandaan moeten halen mocht het wel hier komen. Verder is het uitroeien van de pest van de kleine herkauwers een uitdaging, net als dat succesvol met runderpest is gelukt.

Ik voorspel dat we data nog beter zullen gaan gebruiken. Een houder die elke dag zijn dieren ziet, ziet kleine veranderingen niet. Daar kunnen data heel goed bij helpen. Het eenvoudig verzamelen van die data en de verwerking tot kengetallen zal meer en meer gebeuren, daar zal ook apparatuur voor ontwikkeld worden. Het wegen van de dieren zal daar een onderdeel van zijn, maar ook het meten van bijvoorbeeld lichaamstemperatuur.”

Van reactief naar monitoren

In het verleden hielp GD vooral bij het oplossen van bedrijfsproblemen. Nu doet ze dat nog steeds, deels op afstand in overleg met de eigen praktiserend dierenarts, maar GD komt ook nog frequent op de bedrijven. Vellema: “We kijken nu meer vanuit de tweede lijn met een monitoringsbril naar bedrijven, niet meer alleen reactief. Gekke dingen vissen we op en we kijken wat we daar sectorbreed mee kunnen doen. Zo hopen we er op tijd bij te zijn als er iets speelt. Het project waar we net mee gestart zijn rondom de lammerenopfok en dataverzameling is een goed voorbeeld van hoe GD nu werkt.”

Je hebt zojuist een Premium-artikel gelezen.
Het aantal premium-artikelen dat je kunt lezen is beperkt. Wil je meer Premium lezen? Maak dan een gratis profiel aan.
Dit artikel komt uit vakblad Geitenhouderij
Lees meer uit deze uitgave
Dit Premium-artikel krijg je cadeau. Onbeperkt lezen? Nu proberen
Over de auteur: Wilma Wolters
Wilma groeide op tussen koeien en paarden, en vond dat geweldig. Ze volgde de Hogere Agrarische School in Dronten, studeerde nog 2 jaar aan de...
Meer over:
Algemeen
Deel dit bericht: Facebook Twitter WhatsApp LinkedIn

Melkprijzen

NieuwsbriefGeitenmelkprijsvergelijking uitgevoerd door AgriMedia bv.
Bekijk de melkprijzen

Nieuwsbrief Geitenhouderij

Nieuwsbrief